woensdag, februari 27, 2013

Van willen en van moeten


'(...) Moeten horen hoe je vader je moeder van je nederlaag op de hoogte brengt. Het zelf nog eens moeten herhalen. Je moeder aankijken. Haar horen zwijgen. Wenen. Niet willen wenen maar wenen. Moeten ophouden met wenen. Je hoofd op tafel leggen. Roepen dat je niet van trottinetten moet weten, dat ze er zelf maar mee moeten rijden als ze zo fantastisch zijn. Een toontje lager moeten zingen. Jongeman worden genoemd. (...)'
Annelies Verbeke, Autoped 

Er was het verhaal van de jongen die zestien werd en een brommer wilde. Hij kreeg een fiets. Er is het verhaal van Annelies Verbeke over een fiets willen - en een trottinette krijgen. Het eerste verhaal hoorde ik enkel uit tweede hand. In de meeste versies bestond het slechts uit twee zinnen. 
Hoewel het gegeven van het tweede, zoals u merkt, licht verschilt, vertelt het precies hoe ik dat eerste verhaal altijd heb ingevuld. Of ingevoeld.
Het is een sterk verhaal, dat van Annelies Verbeke. Ze slaagt erin in nauwelijks een bladzijde een heel gamma gevoelens in de lezer te hameren. In zinnen die zonder uitzondering geen onderwerp hebben, en persoonsvormen die niet worden vervoegd. Dat werkt. Dat werkt zo goed, dat ik het meteen al met u wilde delen.
Ook Michael De Cock wilde dat, zo-even, in zijn literaire lezing op het colloquium 'Tijdgenoten' - zowel met literaire als met lezing had hij het moeilijk, zei hij, maar niet met het verhaal, ook al had hij dat niet zelf geschreven, 'al had hij dat wel gewild'. 
Hij vroeg zich af of het een kinderverhaal was. Hij nam zich voor het aan zijn kinderen voor te lezen, of ten minste aan één ervan. Ik vind het geen kinderverhaal. Het is niet omdat een kindperspectief en een step in één verhaal staan, dat het een kinderverhaal is. (Vroem vroem... boem is dat wel - maar dat is een ander, overigens schitterend, verhaal.)
Michael De Cock vond ook dat die bijzondere infinitiefvorm op iets hypothetisch wijst. Ik vind dat niet. Voor mij is die infinitiefvorm de uitdrukking van het 'voortalige', de vage vorm waarin de herinnering besloten ligt. Het onuitspreekbare ook, de poging om de herinnering te distantiëren van jezelf. 
Michael De Cock vond nog een pak meer, en - u dacht misschien heel even iets anders - ik vond het heerlijk, al dat vinden. Want met zijn springerige man-zonder-tijd-lezing zette hij me aan het denken. 
Zo was ik weer in evenwicht, want de lezingen ervoor hadden op mijn gevoel gewerkt. Is het vreemd, dat je tranen in de ogen krijgt - nu ja, tranen, laten we het vocht noemen - van enthousiaste boekenmensen? Dat je inwendig jubelt bij zo veel bevlogenheid? Dat je denkt: 'Ja! Daarom doe ik het ook! Voor die ene!' Die ene leerling die de illustrator wil weten van het boek dat je net hebt getoond, die ene leerling die naar zijn agenda grijpt terwijl je zit voor te lezen en daar, tussen lessen en taken, snel titel en auteur noteert, die ene leerling die je vertelt dat ze gisteren voor het eerst een boek heeft gekocht omdat jij daar de dag voordien uit voorgelezen hebt...
We waren daar met 180, hoorde ik. Een handvol nieuwe lezers maal honderdtachtig, dat maakt bijna duizend. En dat jarenlang, want eens bevlogen, altijd bevlogen. Ooit zijn we met velen.

‘Net op tijd van het plankje springen. Weer op het plankje gaan staan.'

(c) CC De Kern

Halverwege

Een collega schrijft me dat ze bij het openen van haar Hello Kitty-brooddoos aan mijn blogbericht denkt. Mijn moeder merkt op dat mijn laatste bericht alweer een week geleden is. Ikzelf voel hoe snel de woorden stollen. En ik begrijp plots waarom zo veel schrijvers wijzen op hun discipline. Een wak dat niet wordt opengehouden, groeit toe. IJs dikt snel aan. 
Ze zijn er dus niet zomaar, die rituelen, al nemen die doorgaans de vorm aan van uitstelgedrag. Lisa Bjärbo, een Zweedse jeugdromanschrijfster, schreef er onlangs over op haar blog 'Onekligen'. En Eva Mouton schetst het treffend in 'De Standaard der Letteren':


Zelf geraak ik vaak niet verder dan de thee. Daarna is de tijd op. Maar oefening baart ongetwijfeld kunst. Ja, toch?

zondag, februari 17, 2013

Een fluitje van een cent



Gisteren zag ik de Alverman (uit Johan en de Alverman, weet u wel?). Op een bankje speelde hij fluit. Nauwelijks enkele meters verder dribbelden basketspelers driftig heen en weer. Auto's vertraagden en trokken weer op, toeterden ongeduldig als het verkeer weer niet wilde vlotten. De Alverman speelde onverstoord verder. Tegen zijn benen leunden een drietal plastic zakken, waar hij zijn huis had ingestopt - een handvol dekens en een slaapzak. Hij zag er gelukkig uit, de man op de bank met de hoed en de fluit.
Hij keek niet op of om. Het fluitspel was niet bedoeld voor een publiek, vroeg niet om een aalmoes. Het was een cocon. Zolang hij blies, was hij in een andere wereld.
Toen ik nauwelijks enkele minuten later bij een verkeerslicht wachtte op groen, wenste ik me ook zo'n cocon. De auto waarin ik zat, kwam als harnas tekort. Een vrouw ging van portier tot portier, stak bedelend haar hand op naar de bestuurders. Onder haar arm hield ze een baby geklemd. Ook aan mijn raam kwam ze staan. 
Ik hield mijn blik strak op het stuur gericht, hoewel mijn huid probeerde tentakel te zijn, aangezogen door de baby en de vrouw. Geld geven wilde ik niet, ik wilde niet aanmoedigen dat hier, bij dit weer en op deze plek, een baby zijn eerste maanden doorbracht. Ik beeldde me in dat ik het raam zou opendraaien, zou zeggen: 'Geef me de baby, ik breng hem aan het eind van je werkdag naar je terug.' Ik wist dat ze het niet zou willen, dat de baby haar bonus was, de joker die ze inzette voor een spel dat ze nooit kon winnen. Ik hoopte dat de baby een pop was, dat het gezicht daarom zo goed tegen de vrouw lag aangedrukt, dat de muts en het winterpakje de pop moesten vermommen. Toen de vrouw na uitgerekte seconden verderging, keek ik haar in de achteruitkijkspiegel na. Ze trok de baby wat hoger op, een beweging die ik herkende, die ik zelf zo vaak had uitgevoerd, als de moegehuilde baby in je armen zwaar wordt van vermoeidheid, en jij probeert om eenhandig je werk verder te zetten. Een beweging die alleen een erg sluwe regisseur haar had kunnen bijbrengen. De baby was écht.
Op de radio speelde al die tijd muziek. Maar de toverfluit van de Alverman, die had ik niet.

donderdag, februari 14, 2013

Diepe gedachten

Wie er onder de grond woont, vraagt mijn dochter, terwijl we langs weiden en velden naar het volgende dorp rijden. 'Hoe bedoel je?' vraag ik. Voor de vampierenhype is ze nog te jong - en ongetwijfeld geef ik met deze bedenking prijs dat ik er zelf niet echt in meeging, vampieren lijken me bij nader inzien gewoon onder de mensen te wonen, of in een kast hooguit - en kerkhoven hebben we samen nog nauwelijks bezocht. 
Ik laat mijn vervolgvraag links liggen en ga zelf meteen verder: 'Dieren, veel dieren, een mol, en wormen en...' Erg ver geraak ik niet. Misschien omdat ik het gevoel heb dat dit niet het antwoord is dat ze zoekt. Dat het antwoord op haar vraag eerder in Abeltje zit, die met zijn lift door de aarde heen aan de andere kant uitkomt na eerst de halve wereld te zijn rondgevlogen. Of misschien nam haar fantasie een zelfde bocht als in Groeten uit het ondergrondse, waarin de doorgesneden kast van Hannes Van Severen aanleiding geeft tot een brief van de ondergrondse, die per ongeluk de slapende barones hebben geroofd en niet de geplande inhoud van de voorraadkamer:
'Nu zijn wij wel het een en ander gewend hier beneden. We hebben mollen, wormen, konijnen en ander ongedierte dat overal rotzooi maakt en ook onze buren zijn niet altijd aangenaam. Maar we hebben - met alle respect - nog nooit een schreeuwende barones gehad.'

Vandaag lees ik op Facebook een anekdote van een grootmoeder: 
Kleinzoon (4) is dinosauriërs aan het kleuren; vleeseters met scherpe tanden die mensen opeten! Als ik zeg dat er toen nog geen mensen waren, is het antwoord: ze eten mensen die nog in de grond zitten en nog niet geboren zijn, die stampen ze uit de grond met hun poten. Sommige mensen zaten heel diep zoals wij en zo zijn ze niet gevonden door de dino's.
Misschien is die fascinatie voor het ondergrondse wel eigen aan de leeftijd. Of - genoemde kleinzoon is een vriendje van de dochter - gonst de speelplaats van verhalen en geruchten. Bovendien moeten mensen toch ergens vandaan komen? 'Waar waren wij toen wij nog niet geboren waren?' is hier al vaker gesteld. Of de kettingvraag 'Ik kwam uit jouw buik. En jij uit de buik van oma. En uit welke buik kwam oma? En uit welke buik kwam haar mama dan?' Het is een vraag-en-antwoordspel dat erg lang kan duren. Maar bij de dinosaurussen? Neen, daar was ik nog niet geraakt.




maandag, februari 11, 2013

 Klankenkoorts
'Er was het lerarenkamertje waar ik naartoe moest. Daar lagen kerstballen in dozen. Ik koos de mooiste uit. Thuis tegen mijn moeder zei ik dat ik die gekregen had omdat ik zo lief was geweest. 
Er was de juffrouw die kind voor kind de kring rond vroeg: 'Weet jij waar die kerstbal is gebleven?' Ik zat op ongeveer driekwart van de kring en oefende op welke manier ik 'nee' zou zeggen wanneer ik aan de beurt zou zijn. Toen ik 'nee' gezegd had, zei de juffrouw dat ze kon zien dat ik loog.'
(Koerikoeloem, Tjitske Jansen) 
Aan liegen waag ik me niet. Nooit. Ik bloos al bij het idee dat de waarheid die ik zeg een leugen zou kunnen zijn. En toch is dit uiterst herkenbaar: op driekwart van de kring oefenen hoe je zal zeggen wat je moet zeggen. Het overkomt me op de eenvoudigste momenten, ergens waar in een vage kennismakingsronde mijn naam en nog wat zal worden gevraagd. Welke opleiding ik kreeg, wat ik doe in het leven, welk boek me laatst het meest is bijgebleven. Nochtans spreek ik graag voor groepen, kan ik uit meer dan een opleiding kiezen, las ik rekken vol boeken. En toch: het idee dat precies dat meest voor de hand liggende, mijn naam en nog wat, precies op dat moment aan me zal ontglippen jaagt mijn hart in galop. En dus probeer ik tussen het luisteren naar de anderen door, die naam en nog wat te herhalen - als een mantra. Wat doorgaans de angst alleen vergroot.
Ook hij is al even aan het wiebelen voor zijn hand de lucht in gaat: 'Vraag twee van b, mogen we die zo... uitbundig bespreken?' Ik gebied mezelf niet te lachen, niet te antwoorden dat hij op tafel mag dansen of zingen en lachen, zolang hij de anderen niet stoort bij hun toets. Ik knik en zeg, neen, een bondig antwoord volstaat. Wie zijn spreekangst overwint, die moet gerespecteerd worden.

zondag, februari 03, 2013

En zij las lang en gelukkig

Er was een tijd dat ik een T-shirt droeg met het opschrift 'Ik lees geen boeken, ik verslind ze.' Het T-shirt zou ik niet meer durven dragen - en het was ongetwijfeld ook in die tijd al erg fout, al was het een zwart T-shirt met tekst en waren zwarte T-shirts met tekst in -, maar het opschrift lijkt meer dan ooit waar. Nooit eerder kocht ik zo obsessief boeken aan, en nooit eerder had ik minder tijd om ze te lezen. Was het object geen boek, dan zou je van een ongezonde verslaving spreken.
Door het kopen lijkt het halve werk verricht: het boek moet vroeg of laat gelezen worden, want wat in de boekenkast ligt, dat lees ik - in ieder geval minstens deels. Boeken op lijstjes daarentegen, geduldig wachtend in een van de bibliotheken waarvan ik lid ben, tja die... 
Er was een boekhandel die we onmogelijk links konden laten liggen. En dus spendeerden we ruim anderhalf uur van ons kostbaar weekend-met-twee in de Dominicanenkerk van Maastricht. 


Ik kocht er Zwarte zwaan van Gideon Samson, een boek waarvan ik onder meer op 'Vertel eens' al las dat het me een opdoffer zal geven, en Koerikoeloem van Tjitske Jansen, van wie ik al eerder goede poëzie las.
Er was een avond waarop ik tussen het winkelwandelen en het Sjiek eten meteen verknocht geraakte aan dat boek. Het heeft een heerlijke titel, die erin slaagt een chique woord als curriculum te laten klinken als het kindervers ozewiezewoze wiezewalla kristalla kristoze wiezewoze wiezewis wis wis wis. En het wordt al voor de vierde maal herdrukt, nadat het in 2007 voor het eerst werd uitgegeven - wat, helaas, geen evidentie meer is in uitgeversland, al helemaal niet als het om iets ondefinieerbaars tussen poëzie en proza gaat, zoals Koerikoeloem is. Bovendien is het dun, en dus ideaal om mijn lijstje gelezen boeken snel aan te dikken. En staat het boordevol heerlijke mijmeringen die starten met 'Er was...'.
Wordt ongetwijfeld vervolgd.

vrijdag, februari 01, 2013

De nagel op de kop

Potjes, zalfjes en een doosje chocolade glijden langs de scanner. Een bedrag wordt genoemd, een kaart bovengehaald, een code getikt. En dan... duikt de kassierster over de toonbank en trekt de hand van de klant naar zich toe. Dat gebeurt niet zoals een prins een hand aanneemt voor een handkus, eerder als iemand die een geldbriefje ontdekt en dat snel weggrist. 
'Mag ik die nagels zien?!'
De vrouw houdt haar hand op - wél als iemand die een handkus lijkt te verwachten.
'Helemaal bruin! In één kleur! Dan zie je die uitgroei zo snel! Neen... Ik heb Hello Kitty.'
Er wordt van handen gewisseld.
'Oh My God!' Ze spelt het met hoofdletters, en de toon zit helemaal juist: deze vrouw van een jaar of zestig klinkt net als de veertienjarigen bij mij in de klas.
De kassierster weer, zichtbaar tevreden: 'Mmm. Het moest écht cute zijn.'
Ook dat klinkt als veertien. Die vinden de film die ik hen toon ook nice -  en als het meezit ook de opdrachten die ik geef.

'Cute. Dàt is dan geslaagd,' zegt de klant, en ze dartelt de winkel uit.
Ik sta erbij en ik kijk ernaar. 
Terwijl ik een potje babyvoeding over de toonbank schuif, ratelt de verkoopster verder. 'Ik doe dit al zes jaar. Wat moet je dan nog kiezen? Mijn zoon mocht kiezen...'
'Dan werd het vast Cars?' opper ik, al heb ik van French manicure geen kaas gegeten, ik ben al blij dat ik weet hoe het ding heet.
Ze gaat onverstoord verder, haar zoon heeft smaak: iets met roos en glitters. 
In gedachten hoor ik weer Mieke Desmet, die op een studiedag over kinder- en jeugdliteratuur vertelde hoe Nijntje in Taiwan voor allerlei marketingdoeleinden wordt ingezet. Om koffie te verkopen, bijvoorbeeld. Aan volwassen vrouwen dus. En het werkt. Van Nijntje is ginds geen boek te vinden, maar dat ze cute is, daar zijn alle vrouwen het over eens. Nogal wat luisteraars reageerden een tikje ongelovig: was het geen marketingplan met de bedoeling de boeken te laten volgen?
Ach, over smaak valt niet te twisten. Manga lusten ze daar ook, maar toen een verbeterende leerkracht vanmiddag een tekening van een jong meisje in mangastijl op een agendakaft vond, kon ze daar alleen maar over zeggen: 'Dat moet toch vast een E-cup zijn? Of zijn dat twee emmers met een ijzertje tussen?'
Oh ja, het was een jongen die die mangameid getekend had. Geen idee wat zijn moeder doet.