vrijdag, november 30, 2012

Hij komt

Vier jaar is ze. En tot drie keer toe vroeg ze me 'of er echt een Sinterklaas bestaat'. Tot drie keer toe heb ik dat bevestigd, al voel ik me zo langzamerhand erg leugenachtig. Waarom wil ik dat mijn kind per se het verzinsel gelooft waarvan ik over enkele jaren per se zal willen dat ze de waarheid achterhaalt?
O, ik weet het wel: omdat de voorpret, verwachting en spanning rond de sint me veel meer plezier hebben bezorgd, dan de vaststelling dat hij niet bestond me heeft ontgoocheld. 
Ik denk trouwens te weten vanwaar haar achterdocht komt: de vele verhalen maken haar wantrouwig. Want waarom zou de sint bestaan als monsters, draken, kabouters en al die andere verhaalfiguren niet bestaan? Waarom zou deze echte man zo veel aandacht krijgen in boeken en films als hij niet net als die anderen verzonnen is? Het is heerlijk toeven in de wereld van Dematons' Sinterklaas, of fantasierijk meedenken met de ontwapenende vragen van Bart Peeters in Dag Sinterklaas. Maar of hij daarom ook echt bestaat? En dus speelt ze op zeker, en kiest bij de bakker resoluut voor een chocoladefiguur. Je weet maar nooit dat hij in ons huis niet binnen geraakt.

donderdag, november 29, 2012

Het boek bis

Mensen gaan dood. Altijd weer. En altijd te vroeg. Nooit vinden we de juiste woorden. Omdat er voor verdriet en troost geen woorden zijn, zegt men. Is het gek dat ik net dan de taal in duik, op zoek naar nog meer woorden, andere woorden, woorden van anderen? Misschien kom ik precies daar dicht bij de kracht van literatuur: in de herinnering aan wat geschreven is. Ik schuif van boekenkast naar boekenkast, tast teksten af - gedichten van Charles Ducal, de krachtige bundel Waar ik naar verlang vandaag van Van Coillie en Lams, de zuinige woorden van Miriam van Hee. Erg vaak vind ik niet wat ik zoek. Of toch. Want daar, in die herkenning, begint ook de ontdekking. Het gevoel dat een gedicht achter liet, strookt lang niet altijd met wat daar staat. Alsof de tekst een trui uittrekt, en er anders uitziet dan ik eerst had gedacht. 
Het is een van de heerlijkste tijdverdrijven: schuimen langs de boekenkast. Zien wat je reeds lang bekeken had. Opnieuw en opnieuw en opnieuw.
Daarnet, toen de zon gul door de ramen naar binnen scheen, bedacht ik: en wat als morgen alle auteurs de pennen en toetsenborden en spraakcomputers en wat dan ook moeten neerleggen. Wat als er vanaf morgen niets nieuws meer verschijnt? (Wat ik hoegenaamd niet wil, natuurlijk, maar dat terzijde.) Ook dan zal ik niet alles kunnen lezen, wat ik lezen wil. Het was - vreemd genoeg - een geruststellende gedachte. 'Er is nu. Er is tijd (...)' Wie schreef dat ook weer?

zondag, november 25, 2012

Ssst

Het waait. De wind rukt en duwt, zuigt en blaast, raapt zichzelf bij mekaar en schudt zich weer uit over de straat. Het lukt me niet hem naar de achtergrond te dwingen, hij tolt door mijn hoofd en hoopt er de gedachten op als een pak dorre bladeren. Wind brengt onrust. Dat voelt ook de jongste in huis, die maar blijft wroeten in haar kleine babybed.
Hoe doen boeken dat, bedenk ik. Hoe brengen zij die onaflatende beweging in beeld, dat eindeloos geruis. Zo zoekend naar slaap, komt enkel de verstilling in me op. Hoe de hond uit De paraplu (Ingrid & Dieter Schubert) zijn poot optilt. Nu, bladerend door het boek, zie ik dat het stevig stormt, daar op het beginbeeld. Bijna hoor ik de wind ook ruisen. Maar al snel wordt de hond naar hogere luchtlagen gevoerd, waar het rustiger toeven is. Ook de illustrator van Angèle de Verschrikkelijke (Tine Mortier & Bert Dombrecht) wisselt rust en beweging af. De storm is in de verte op komst, of net voorbij. Een enkele keer waait hij in volle woede, zoals daar in dat bos, waar geen dier stil blijft staan. Zo ging het hier vannacht te keer, denk ik, zoals daar in dat bos. En ik neem me voor voortaan zoals die ene vogel te zijn: ongenaakbaar gezeten op de tak van een gewei. Tegen de windrichting in kijkt hij. Misschien hoort hij de stilte al. Want altijd volgt stilte. Maar eerst de storm.

zaterdag, november 24, 2012

Echte mannen weten waarom

Ik blijf haken aan een zin (nog altijd in Verstrooiingen, want zo gaat dat met zo'n boek. Je leest het met mondjesmaat.). Niet omdat die zin me treft, maar omdat hij me stoort. 'Dat jeukt mijn verbeelding.' Zo staat het er (p. 114). Een sprekend beeld, dat wel. Maar 'jeuken', was dat niet een onovergankelijk werkwoord? 'Kriebelen' had gekund. En 'kietelen'. Maar niet 'jeuken'. Waarom kiest een, allicht, taalgevoelig man als Bernard Dewulf voor dit foute woord? Ik denk al snel het te weten. 'Kietelen' en 'kriebelen' klinken wat flauw, wat vrouwelijk misschien. En in een stuk waarin de auteur het begrip 'lust' omcirkelt als een roofdier zijn prooi, kan dat natuurlijk niet. Dan maar het onovergankelijke, maar mannelijkere 'jeuken'. Of lijkt dat alleen maar zo omdat het rijmt op 'neuken'? In het licht van de zin die eraan voorafgaat, wordt dat erg aannemelijk. 'Wie kruipt nu naakt in bed, en laat slechts hoge hakken achter?'


vrijdag, november 23, 2012

De waan van het woord

Lezend in Verstrooiingen (Bernard Dewulf) kom ik een woord tegen waaraan ik blijf haken. Ik weet niet wat het betekent. Het is erg lang geleden dat ik een Nederlands woord ontmoette waarvan ik niet weet wat het betekent. Ik laat het door mijn mond walsen als wijn. Querulant. Ik zoek naar woorden met eenzelfde stam, maar kom niet verder dan querido. Of question. Achteraf blijkt het inderdaad van oorsprong Frans te zijn. Het Nederlandse synoniem klinkt lang niet zo wervelend. Want hoewel 'querulant' tussen 'opschepperig' en 'zelfingenomen' in staat, lijkt het eerder iets bijzonders, dan iets vervelends. Misschien is dat wel wat 'deftige woorden' doen: anders klinken dan ze werkelijk zijn. En zo wordt een ruziezoeker een heer van stand.

woensdag, november 21, 2012

De wereld als krasplaat

Terwijl ik mijn haren was onder de douche, vraag ik me af hoe het ook weer zat met dat schuim. Meer of minder naarmate je haar vuiler is? Het hield me als kind al bezig. Ik begreep niet waarom de mensen die op de verpakking stonden afgebeeld zo'n schuimende haardos hadden. Hadden ze hun haar dan al een eerste keer gewassen voor ze op de foto gingen, vroeg ik mijn moeder. Of hadden ze het extra lang vuil laten worden. (Dat de chemiecursus in de richting die ik volgde 'toegepast' was, heeft blijkbaar onvoldoende geholpen. Ik ben echt vergeten hoe het zit. Maar of ik het nu goed weet of niet, wat ik destijds vroeg zal afgehangen hebben van wat mijn moeder me vertelde, over het schuim en het vuile haar. En misschien kreeg zij wel een heel andere cursus chemie?)
Het was een eerste kennismaking met de valse wereld van reclame. Later kwam daar kapitein Iglo bij. Ik moest er speciaal voor aan de deur komen, bij de man die mijn moeder aan een vragenlijst onderwierp en die wilde weten of wij kapitein Iglo kenden. (Ik kende hem niet. Misschien omdat we nauwelijks televisie keken, maar dat is weer een ander verhaal.) Nadien stond ik mee bij het fornuis en vroeg waarom die man dat wilde weten. 'Voor reclame,' zei mijn moeder. En ik: 'O, nu begrijp ik het. Dan kunnen ze zeggen: 'Kapitein Iglo, zelfs uw kinderen kennen hem.' Of zoiets. Maar dat was niet het juiste besluit, begreep ik uit mijn mama's blik.
Net zo probeert mijn dochter greep te krijgen op de wereld. Wat een kantoor is. Dat een kabeljauw best groot is. Dat op reis gaan betekent dat je na x aantal nachten terugkeert. Dat je met een afgeknipte nek naar het ziekenhuis moet omdat je anders niet kan zingen of eten - zegt zij. Er moet nog heel wat wereld worden ingekleurd.

dinsdag, november 20, 2012

Vreemde dieren

Ik loop de tuin weer in, en zelfs als ik de oranje, spitse oren achter de keldertrap zie ben ik niet bang. De vos zal banger zijn dan ik. Maar dat is hij niet. In plaats van schichtig weg te vluchten, kijkt hij me vrank aan en ook als ik wild met mijn armen zwaai, vlucht hij niet, maar springt op me af. En in een poging me te beschermen, draai ik me weg, maar dan, met mijn rug nog naar hem toe, besef ik dat niet ik het ben die hij hebben wil, maar de baby in de kinderwagen naast me, en daar, bij het beeld dat nog net geen beeld geworden is, bevriest mijn droom. Toch blijf ik het zien: hoe de vos zijn tanden zet in een nek, en ik roep en er niet in slaag die nek te bevrijden... 
Hoe komt die vos in mijn droom? En waarom zo oranje? De enige vos die ik de voorbije dagen zag, was een afbeelding van een uitsnijding in een prentenboek. In zwart-wit. En het kan net zo goed een wolf zijn geweest. Pleine lune heet dat prentenboek, en geïntrigeerd door de enthousiaste beschrijving van een man op een feestje, ging ik alvast eens via internet op zoek. 
Het was een leuke ontmoeting daar op dat feestje, want ze zijn niet zo talrijk, de mannen die enthousiast worden bij kinder- en jeugdliteratuur (een wiskundeleraar bovendien, die elke les begint met een gedicht of - als hij heel gul is - een verhaal voor zijn leerlingen - mag ik hem als boekenmeester nomineren?). Hij vertelde hoe zijn vrouw en hij mekaar voorlazen en ze zo de parels van de kinder- en jeugdliteratuur ontdekten. De dag erna lees ik de blog van een andere enthousiaste kinderboekenman, die vertelt over het Sprooksprekers-project in het Leuvense. En hoe voorlezen banden smeedt. Misschien moeten relatietherapeuten maar vast een lijstje aanleggen: van boeken, voor koppels, om mekaar uit voor te lezen. 


donderdag, november 15, 2012

Een droom in een fles

Ik at deze week bij dat grote woonwarenhuis. En net toen ik, hapjes lepelend voor de jongste, bedacht dat ik nu geen aandacht over had om 'mensen te kijken', zag ik de Grote Vriendelijke Reus. Hij doemde ergens boven de kinderstoel op, en hoewel ik zeker weet dat ik hem niet nadrukkelijk bekeken heb, ben ik er vast van overtuigd dat zijn hoofd tot het plafond reikte, waardoor hij zich wat zuchtend door de ruimte moest slepen.
Later op de namiddag zag ik hem opnieuw. Nu liep hij enkele meters voor me, en van de dreigende gestalte van zo-even, bleef niets over. Een man met vocht in de benen steunde zwaar op een kruk en deinde door het gangpad, als een Michelinmannetje waarbij men halverwege had beslist hem niet verder op te pompen.
Vreemd hoe ons kijken werkt. En hoe de herinnering. Ik kan niet in woorden oproepen hoe de GVR werd beschreven, enkel zien hoe hij in de illustraties werd neergezet. Durf ik mijn dochter de nieuwe editie van Pippi Langkous geven? Of zal zij Pippi dan voortaan zien als het wat excentrieke zusje van Charlie en Lola?
Sara Van den Bossche zet in haar artikel in De Leeswelp 'Pippi's nieuwe kousen' het licht op groen. Laat ik daar maar gevolg aan geven. En voortlezen in 'Verstrooiingen' van Bernard Dewulf en 'Thinking, fast and slow' van Kahneman. Zodat ik weet hoe dat zit, als ik nog eens beelden en gedachten met u wil delen.